De typetheorie van Jung (1875-1961) onderscheidt acht verschillende patronen. Ieder persoon maakt dagelijks gebruik van een viertal mentale processen die de ogenschijnlijk toevallige verschillen in menselijk gedrag verklaren. Deze processen, die worden gemeten op vier schalen met elk twee polen, laten zich als volgt omschrijven:
Proces 1: "Waar richt je je aandacht op, waar haal je je energie uit?"
De polen op de schaal van dit proces zijn EXTRAVERT en INTROVERT. Bekende woorden, echter met een veel diepere betekenis dan “spraakzaam/brutaal” respectievelijk “terughoudend/verlegen”.
Proces 2: "Hoe verzamelt u informatie, hoe komt u aan gegevens over bepaalde dingen en/of feiten?"
De polen op de schaal van dit proces zijn SENSING en INTUITION.
Proces 3: "Hoe neemt u uw beslissingen?"
De polen op de schaal van dit proces zijn THINKING en FEELING. Woorden met een diepere
betekenis dan “ratio” en “emotie”.
Proces 4: "Hoe richt u uw dagelijks leven in?"
De polen op de schaal van dit proces zijn JUDGING en PERCEIVING. Ieder mens heeft een specifieke, aangeboren voorkeur voor het gebruik van elk der polen met zijn specifieke eigenschappen. Ook de intensiteit waarmee van elk der polen onbewust gebruik gemaakt wordt, verschilt van mens tot mens.
Doordat u in de bovengenoemde processen uw voorkeuren gebruikt, zult u gedrag en een houding
ontwikkelen die kenmerkend voor u is en vergelijkbaar met mensen die dezelfde voorkeur hebben.
Er bestaan geen goede of slechte voorkeuren. Voorkeuren resulteren alleen in verschillende types van mensen, die geïnteresseerd zijn in andere dingen en aangetrokken worden door andere zaken en ideeën.